Lagere landbouwschool

Er was al een lange traditie van landbouwcursussen en zuivelcursussen. Lager landbouwonderwijs werd in Nederland gegeven vanaf het begin van de twintigste eeuw. In die tijd waren Rijkslandbouwleraren verantwoordelijk voor de opleiding van leerkrachten voor het landbouw-cursusonderwijs. Daarnaast gaven ze ook praktische voorlichting aan de boeren. In het begin van de twintigste eeuw was het in Renen vooral de heer J.A. van den Berg die zich inspande om toekomstige boeren zowel theoretisch als praktisch voor te bereiden op hun beroep.

Soms was het moeilijk om voldoende cursisten te vinden. In de mobilisatieperiode 1914-1918 waren enkele jongeren niet in de gelegenheid de cursus te volgen omdat ze in militaire dienst waren. Naast deze landbouwwintercursussen werden er ook verschillende zuivelcursussen gegeven. Hierbij ging het vooral om de techniek van het melken, de hygiëne en de kwaliteit van de melk. Meester Van den Berg bleef landbouwcursussen geven tot in 1935. Daarna nam meester Van de Waal, het latere hoofd van de openbare school in Achterberg, het van hem over. Dit bleef hij doen tot de lagere landbouwschool werd opgericht.

Op 11 november 1946 was er een overleg op het gemeentehuis, waaraan naast B& W ook vertegenwoordigers van landbouworganisaties deelnamen. Belangrijkste conclusie van het gesprek was dat de landbouwschool in Elst kon worden gevestigd. In september 1947 kwam het bericht van het ULG dat de toewijzing rond was. Een paar maanden later was er geen sprake meer van Elst als vestigingsplaats, maar van Achterberg. De eerste directeur van de school werd de heer H. Schuiling. Aldus geschiedde en met ingang van het schooljaar 1948-1949 ging de lagere landbouwschool in Achterberg van start. Men maakte voorlopig gebruik van twee lokalen van de openbare lagere school aldaar (nu Dorpshuis), met het idee dat na enkele jaren wel een nieuw schoolgebouw zou worden gebouwd. De lagere landbouwschool was een vierjarige opleiding die volgde op het zevende jaar van de lagere school. Het was een parttime opleiding. In het eerste jaar ging men twee dagen in de week naar school en in de daaropvolgende drie jaren één dag per week. Na acht jaar lager onderwijs had men direct toegang tot de tweede klas.

De nieuwe school adverteerde regelmatig in dagblad De Vallei. Het leerplan bevatte verrassend veel algemene vakken zoals, rekenen, taal, aardrijkskunde, geschiedenis en biologie. Daarnaast was er vakkennis in theorie en praktijk, maar ook maatschappijleer en gymnastiek. Voor de praktijklessen had iedereen thuis een proefveldje, waarop proeven werden gedaan met gewasbescherming, bemesting en assortimentskennis. Zo nu en dan kwam meester Schuiling op bezoek om de resultaten daarvan in ogenschouw te nemen.

Vanaf het eerste jaar waren er niet echt veel leerlingen. Het aantal schommelde rond de veertig, verdeeld over vier leerjaren. Dat was een zorgelijke situatie voor de school. Ondanks advertenties en een goede naam was het potentiële aantal leerlingen voor de school domweg te klein. Op een gegeven moment werd het aantal leerlingen zo laag, dat men serieus overwoog de school op te heffen. Ook de aanwezigheid van de lagere landbouwschool in Kesteren beïnvloedde het aantal leerlingen in Achterberg in negatieve zin.

De subsidie van het Ministerie van LNV werd beëindigd met ingang van 1 september 1959. Dit betekende het einde van de school. Voor dhr. W. Schepers, het laatste hoofd, werd een baan gevonden bij de lagere landbouwschool in Kesteren. Later zou hij daar zelfs directeur worden. De school in Kesteren bestaat nog steeds en is nu een onderdeel van het agrarische opleidingscentrum Helicon Opleidingen.

(Bron: De lagere landbouwschool in Achterberg (1948-1959), Hans Blankestijn, Oud Rhenen, p .22-29, mei 2010)

Waar?